Handhaving BHV door de arbeidsinspectie |
Bron Auteur Datum |
: : : |
BHV magazine Rob Poort 2004, nr. 1 |
De Arbeidsinspectie heeft, ook als het gaat om de bedrijfshulpverlening, een handhavende taak. Dit betekent dat zij bij vermeende tekorten kan optreden. Dit doet zij door over het algemeen eerst een aanmaning te maken.
Hierna krijgt men in de meeste gevallen de gelegenheid om de zaken weer in orde te brengen. Laat men dit na, dan kan een bestuurlijke boete volgen. Omdat voorkomen beter is dan genezen, hieronder de hoofdpunten van het handhavingsbeleid van de inspectie met het oog op de BHV.
De Arbeidsinspectie is belast met de handhaving van de Arbowet ’98. Dit betekent dat zij toezicht houdt op de naleving van de wettelijke normen. De handhaving is gericht op het bestrijden van overtredingen, op de aanpak van achterliggende oorzaken en het laten opheffen van gebreken in de arbobeleidsvoering. Daarbij maakt de Arbeidsinspectie geen onderscheid tussen concrete arbeidsomstandigheden en organisatorische verplichtingen. Die laatste zijn te beschouwen als impulsen voor het bedrijf om een structureel Arbobeleid te voeren. Als de inspectie een overtreding constateert, besteedt zij ook aandacht aan de achterliggende oorzaken. De overtreding wordt herleid tot een of meer gebreken in de uitvoering van het Arbobeleid. De volgende vier aandachtsgebieden staan hierbij centraal:
systematische werkplekbeheersing;
verantwoord werknemersgedrag;
effectief toezicht op dit gedrag;
verantwoord ontwerp van werkplekken en processen, verantwoorde inkoop van stoffen, materialen, machines etc.
Voor de rol van de Arbeidsinspectie met betrekking tot de Bedrijfshulpverlening (BHV) betekent dit concreet het volgende:
De werkgever moet, mede op grond van de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RIE), invulling geven aan de BHV. Deze RIE moet worden aangepast als de bedrijfssituatie en de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven. Dit zijn de uitgangspunten bij de invulling van BHV. Verder staan in de Arbowet en de daarop gebaseerde regelgeving artikelen over de organisatorische en materiele voorzieningen op het gebeid van de bedrijfshulpverlening.
Werkwijze tijdens een inspectie
Bij een inspectie gaat de inspecteur als volgt te werk:
Hij gaat in eerste instantie na of er bedrijfshulpverlening aanwezig is en of deze qua opzet en voorzieningen voldoende is toegesneden op het bedrijf.
Vervolgens gaat hij na of er (voldoende) BHV’ers zijn, of hun opleiding en training voldoen en of er door de BHV’ers met regelmaat geoefend wordt.
Dan controleert hij of er voldoende veiligheidsinstructies op diverse plaatsen in het bedrijf opgehangen zijn.
Bij samenwerkende werkgevers wordt nagegaan of de werkgever (contractuele) afspraken heeft gemaakt met de andere werkgevers over de onderlinge samenwerking op het gebied van BHV.
Ten slotte wordt bezien of de BHV voldoende geoperationaliseerd is, met name in het geval dat een deel van de BHV-taken door het bedrijf is uitbesteed.
Uiteraard wordt ook gecontroleerd of de bedrijfshulpverlening is gebaseerd op een actuele RIE.
Verificatiepunten
De inspecteurs hanteren tijdens de inspectie een aantal verificatiepunten als leidraad. Deze punten zijn geen checklijst maar ze zijn richtinggevend voor de inspecteur om de feitelijke aangetroffen situatie te kunnen beoordelen. De verificatiepunten zijn gebaseerd op de Arbowet en de aanverwante besluiten.
De belangrijkste organisatorische bepalingen geven art. 3 en 15 Arbowet en art. 2.17 en 2.18 Arbobesluit. Bij de opbouw van de BHV-organisatie moet rekening worden gehouden met het aantal aan te wijzen BHV’ers, hun specifieke deskundigheid en uitrusting. Maar ook spelen er factoren als aard, grootte en ligging van het bedrijf, de mogelijke gevaren en het aantal aanwezige personen dat zich in geval van een calamiteit niet zelfstandig in veiligheid kan brengen. Ook de beschikbaarheid van brandweer en ambulancediensten is van belang. De werkgever moet zich bij de opbouw van een organisatie laten adviseren door de arbodienst. De Inspectie let daarbij op de volgende punten.
De BHV-organisatie:
Is gebaseerd op een actuele RIE en de daaruit voortvloeiende restrisico’s.
Heeft een voorpostfunctie (de eerst verantwoordelijke actor bij een calamiteit) die goed is vastgelegd.
Verleent eerste hulp bij ongevallen.
Beperkt en bestrijdt brand en ongevallen.
Alarmeert en evacueert aanwezige personen.
Alarmeert externe hulpverlening.
De namen en taken van de onderscheiden BHV’ers zijn bekend.
Er bestaat een registratie van opleiding, training en oefening.
Beschikbaarheid en de locatie van de (fysieke) uitrusting zijn bekend.
De manier waarop de bedrijfshulpverlening is georganiseerd en de daartoe genomen maatregelen moeten zijn vastgelegd in een plan dat van tevoren is besproken (en geoefend) met alle betrokkenen. Daarbij komen als punten van belang naar voren:
Ontruimingsplan, met instructie, voor alle regelmatig in het pand verblijvende personen.
Verzamelplaats en registratie van op het perceel aanwezige personen bij ontruimingen.
Communicatieplan; zowel met interne als externe personen (hierbij moet rekening worden gehouden met de taalvaardigheid van buitenlandse werknemers).
Plattegronden met onder andere vluchtroutes, verband- en blusmiddelen, ook ten behoeve van externe hulpverleners.
Het plan moet de instemming hebben van het medezeggenschapsorgaan.
BHV-deel van het plan van aanpak moet ter inzage beschikbaar zijn voor alle medewerkers, uitlenende organisaties en eventueel ingeleend personeel.
In art. 2.19 Arbobesluit en de memorie van toelichting bij dit besluit zijn enkele minimumnormen opgenomen. In de praktijk ligt dit aantal BHV'ers, met het oog op een goede vervulling van de BHV-taken, hoger. De complexiteit en de ernst van de aanwezige risico's bepalen in hoge mate het praktisch noodzakelijke aantal. Ook moet bij de invulling van de BHV-organisatie rekening worden gehouden met vakanties, ziektes en afwijkende werktijden.
De Arbeidsinspectie toetst als volgt:
Gebaseerd op een actuele RIE, ligging en grootte van gebouw(en) en het aantal (ook niet zelfredzame) normaal gesproken aanwezige personen.
< 50 aanwezigen: ten minste een BHV'er;
50 – 100 aanwezigen: ten minste twee BHV'ers;
100 – 150 aanwezigen: ten minste drie BHV'ers;
150 – 200 aanwezigen: ten minste vier BHV'ers;
> 200 aanwezigen: ten minste vijf BHV'ers.
Vuistregel:
1000 aanwezigen: ten minste 1% BHV'ers.
0 – 500 aanwezigen: ten minste 2% BHV'ers.
Aanvulling kan noodzakelijk zijn op basis van aanwezige risico's!
Kleine werkgevers met niet meer dan 15 werknemers (inclusief normaal gesproken aanwezige personen) mogen de BHV-taken zelf vervullen, mits zij zelf voldoende deskundig zijn en beschikken over de nodige ervaring en uitrusting.
Voor alleen werkende werknemers moeten maatregelen getroffen zijn zodat ze zichzelf in geval van nood snel in veiligheid kunnen brengen of hulp in kunnen roepen. Deze werknemers moeten daarvoor doeltreffende middelen ter beschikking hebben zoals van tevoren verstrekte instructies en zo nodig geschikte communicatieapparatuur. Bij de voorbereiding van projecten moet hier aandacht aan besteed worden.
Voor de deskundigheid van BHV'ers zijn weinig andere voorschriften gegeven. Volgens art. 2.21 Arbobesluit met de BHV'er zo zijn opgeleid dat de hulpverlening gewaarborgd is. De opleiding moet minimaal gericht zijn op slachtofferhulp, brand- en ontruimingsbijstand, eerste levensreddende handelingen en alle andere BHV-taken. Aan specifieke bedrijfsrisico's moet gericht aandacht worden gegeven door middel van een eventueel aanvullende opleiding voor de BHV'er.
De volgende punten zijn van belang:
Verplicht basisopleidingsprofiel zoals beschreven in brochure BZK / Brandweer "Brandbeveiligingsconcept Bedrijfshulpverlening".
Voor additionele risico's, gebaseerd op een actuele RIE, moeten specifiek op die risico's gerichte opleidingen worden gevolgd.
Een certificaat moet zijn afgegeven op basis van het basisopleidingsprofiel.
Vastgelegd moet zijn wie (BHV'er) wanneer welke opleiding gevolgd heeft.
Er moet een vastgelegd budget zijn voor de opleiding van BHV'ers.
Om de opleiding op peil te houden moeten BHV'ers herhalingscursussen volgen. Deze eis is gebaseerd op artikel 2.22 Arbobesluit en kamervragen. Vastgelegd moet zijn hoeveel tijd de BHV'er minimaal beschikbaar heeft voor theoretische scholing en praktische training. Voor een goede uitvoering van de taken tijdens een calamiteit blijven praktijkoefeningen belangrijk. Om die oefeningen zo realistisch mogelijk uit te voeren, is een jaarlijkse ontruimingsoefening een vereiste. Op basis van de resultaten moet het BHV-plan worden beoordeeld en zo nodig bijgestuurd.
De Inspectie let bij dit punt op:
De oefeningen zijn gebaseerd op een actuele RIE.
Per jaar is er één keer een ontruimingsoefening (vuistregel).
Zowel de theoretische als praktische training/ oefening van de BHV moet vastgelegd zijn.
Er is een vastgelegd budget voor training en oefening.
Deze veiligheidsinstructies zijn gebaseerd op art. 2.20 Arbobesluit. Zij moeten voldoen aan hetgeen is gesteld in de het Arbobesluit.
De Arbeidsinspectie let daarbij op de volgende punten:
In elke verblijfs- en/of werkruimte moeten de instructies aanwezig zijn.
De veiligheidsinstructies zijn uitgevoerd conform Arbobesluit Hoofdstuk 8, V-G signalering.
Samenwerkende werkgevers moeten volgens art. 2.18 Arbobesluit afspraken maken over de wijze waarop de BHV-taken worden ingevuld.
Dit wordt getoetst aan de hand van de volgende criteria:
De afspraken zijn gebaseerd op de actuele RIE-en van de samenwerkende werkgevers.
Het BHV-plan bevat in ieder geval de taken, bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van de deelnemers. Duidelijk moet zijn wie de coördinator is.
De afspraken moeten de instemming hebben van de eventueel aanwezige medezeggenschap.
Voor het volledig uitbesteden van de BHV-organisatie aan bijvoorbeeld een bewakingsbedrijf bestaan mogelijkheden, maar dan moet wel te allen tijde worden voldaan aan de directe beschikbaarheid van voldoende en adequaat opgeleide BHV'ers. Een dergelijke uitbesteding dient contractueel en schriftelijk te worden vastgelegd. Daarbij blijft de feitelijke werkgever verantwoordelijk voor de directe beschikbaarheid en de opkomsttijd van voldoende en opgeleide BHV'ers en de juiste uitvoering. De Arbeidsinspectie let hierbij op het volgende:
De uitbesteding is gebaseerd op een actuele RIE. (art. 2.18 Arbobesluit).
In een contract (BHV-plan) moet vastgelegd zijn wat de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn van de contractanten.
De uitbesteding heeft de instemming van eventueel aanwezige medezeggenschap.
Aan de hand van bovengenoemde verificatiepunten wordt door de Arbeidsinspectie nagegaan of een bedrijf voldoet aan de eisen op het gebied van de bedrijfshulpverlening. Duidelijk is dat binnen bepaalde bedrijven of bedrijfstakken voor de nadere invulling maatwerk geleverd moet worden. De werkgever moet aantonen dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om te zorgen voor een BHV-organisatie op maat die up-to-date is. Daarbij is de RIE een belangrijk hulpmiddel.
Bronnen:
Handboek Arbeidsomstandighedenwetgeving, B-1551,
Interne instructies Arbeidsinspectie;
Kluwer, Handboek Arbeidsomstandighedenwetgeving B-1568,
Bedrijfshulpverlening, Kluwer.
Arbotreffers, Alle inspectiepunten van de AI op een rij, Kluwer, 2003.